De persoon die weet hoe je een vraag moet stellen

Het was het kalenderjaar 630, de Profeet was in de Mạsjid ạl-Nabawī (Moskee van de Profeet) in gesprek met zijn metgezellen. Een vreemdeling verscheen voor de ingang van de moskee: een grote, sterke man, zijn lange, samengevlochten haar aan beide kanten van zijn hoofd opgeknoopt. Hij stapte met één snelle beweging van zijn kameel af. Hij bond het dier op de binnenplaats van de moskee vast en liep zelfbewust naar degenen die op de grond zaten en vroeg:

- “Wie van jullie is Muhammed?”

Het was direct duidelijk dat hij geen moslim was, want als moslims zich tot de Profeet richtten, waren zij gewoon hem aan te spreken met de titel die hem was gegeven door Allah de Verhevene, “de Boodschapper van Allah”, en niet met zijn naam.

De nobele metgezellen wezen hem de Boodschapper van Allah aan en zeiden:

- Hier is hij, de persoon met een lichte, blanke huid, die tegen de muur geleund zit.

De Profeet had geen speciale eigen plaats in de Mạsjid ạl-Nạbạwī, noch droeg hij een speciale kledingstuk.
Hij zat altijd bij zijn metgezellen alsof hij één van hen was. Een vreemdeling die zijn roze getinte gezicht nooit had gezien, zou niet in staat zijn geweest om hem van de anderen te onderscheiden.
De man benaderde de Boodschapper van Allah en sprak hem aan met de naam van zijn grootvader:

- O, zoon van Abdul-Muttalib!

De Boodschapper van Allah beantwoordde zijn minder verfijnde woorden:

- Ga je gang, ik luister naar je.

De man zei:

- Ik wil je bepaalde vragen stellen. Indien ik je extreme dingen vraag, wees dan alsjeblieft niet beledigd.
Toen zei de Boodschapper van Allah (vrede zij met hem): “Ik zal niet beledigd zijn, vraag wat je wil.”

Daarna ontwikkelde zich tussen hen het volgende gesprek:

- Volgens de boodschapper die je naar onze stam hebt gestuurd, heb je gezegd dat Allah jou als profeet heeft gezonden. Ik vraag je in de naam van jouw Heer en de Heer van degenen vóór jou: is het Allah Die jou naar de gehele mensheid heeft gezonden?
- Ja, Allah heeft mij gezonden.
- Wie heeft dan deze hemelen geschapen?
- Allah heeft hen geschapen.
- Hoe zit het dan met de aarde?
- Allah heeft die ook geschapen.
- Wie heeft dan deze bergen op de aarde gezet?
- Allah deed dat.
- Jij gebiedt alleen Allah te aanbidden, af te zien van de afgoden en geen enkele partner aan Hem toe te schrijven. Ik vraag in de naam van Allah. Heeft Allah deze dingen aan jou geopenbaard?
- Ja, Allah heeft ze aan mij geopenbaard.
- Zeg me, in naam van de liefde voor Allah. Heeft Allah je bevolen om vijf keer per dag te bidden?
- Ja, Allah heeft me dat bevolen.
- Zeg me, in naam van de liefde voor Allah. Heeft Allah jou bevolen om gedurende de maand Ramadan te vasten?
- Ja, Allah heeft me dat bevolen.
- Zeg me, in naam van de liefde voor Allah. Heeft Allah jou bevolen om de verplichte aalmoezen (de zakāt) van onze rijken te nemen en aan onze armen te geven?
- Ja, Allah heeft me dat bevolen.

De nobele metgezellen luisterden aandachtig naar de logische en helder geformuleerde vragen van de vreemdeling. De man vervolgde:
- Volgens hetgeen jouw gezant heeft verteld vraag je van diegenen van ons die over de financiële middelen beschikken, dat zij een bezoek dienen te brengen aan de Kaäba. Is dat juist?
- Ja, mijn gezant vertelde de waarheid.
- Zeg me, in de naam van de liefde voor de Ene Die jou als profeet heeft gezonden. Heeft Allah jou dit alles bevolen?
- Ja, Allah heeft me dit alles bevolen.

De man kreeg op elke vraag een bevestigend antwoord; vervolgens verklaarde, terwijl hij in volle oprechtheid naar de Profeet keek:

- Ik geloof zeker dat er geen andere god bestaat dan Allah. Ik ben er van overtuigd dat Muhammed Zijn dienaar en Zijn boodschapper is. Ik geloof in alle geboden die jij van Allah hebt ontvangen, ik zal deze correct uitvoeren.

Ik zal ook wegblijven van alles wat je hebt verboden. Ik ben Dimām bin Sa’lạbạh van de stam van Saad bin Bakr. Ik ben naar jou gekomen als vertegenwoordiger van mijn stam. Ik zweer bij de naam van Allah, Die jou als profeet heeft gezonden, dat ik niet meer en niet minder zal doen dan wat jij hebt bevolen.

Dimām stond op, maakte zijn kameel los, sprong erop en begaf zich op de terugweg naar zijn stam.

Toen de nobele metgezellen waren bekomen van hun verbazing, zagen ze op het gezicht van de Boodschapper van Allah een geamuseerde glimlach verschijnen. Het volgende goede nieuws kwam uit zijn gezegende mond:

- Als deze man met het samengevlochten haar de waarheid vertelt, dan treedt hij het Paradijs binnen.

(Sahīh l-Bukhārī, ‘Ilm, 6; Sahīh Muslim, Īmān, 10)

Read 6.164 times
In order to make a comment, please login or register